
1e Lezing: Handelingen 5,12-16
12 Door de handen van de apostelen geschiedden er vele wondertekenen onder het volk. Allen waren eensgezind en kwamen tezamen in de Zuilengang van Salomo.
13 Van de overigen durfde niemand zich bij hen te voegen, hoezeer het volk hen ook prees.
14 Steeds meer gelovigen sloten zich aan bij de Heer; grote groepen mannen, zowel als vrouwen.
15 Men bracht zelfs de zieken op straat en legde ze neer op bedden en draagbaren in de hoop dat, als Petrus voorbijging, tenminste zijn schaduw op een van hen zou vallen.
16 Zelfs uit de steden rondom Jeruzalem stroomden de mensen toe. Zij brachten zieken mee en mensen die van onreine geesten te lijden hadden en allen werden genezen.
Psalm: 118
1 Looft de Heer, goedertieren is Hij; tot in eeuwigheid is zijn genade.
2 Spreke het Israël uit: tot in eeuwigheid is zijn genade.
3 Spreke het huis van Aäron het uit: tot in eeuwigheid is zijn genade.
4 Spreke alwie de Heer vreest het uit: tot in eeuwigheid is zijn genade.
5 In benardheid riep ik tot Jahwe; mij verhoorde – ruim werd het – Jahwe.
6 De Heer is met mij en ik vrees niet: wat zou mij een mens kunnen doen?
7 De Heer is met mij, aan mijn zijde: zo kan ik mijn haters trotseren.
8 Beter veilig te zijn bij de Heer dan het te verwachten van mensen;
9 beter veilig te zijn bij de Heer dan van machtigen het te verwachten.
10 Mij omringden horden van heidenen: in de naam van Jahwe sloeg ik toe!
11 Zij omringden mij, sloten mij in: in de naam van Jahwe sloeg ik toe!
12 Als bijen omzwermden zij mij, maar zij doofden – een doorntakkenvuur: in de naam van Jahwe sloeg ik toe!
13 Zij raakten mij, wilden mij neerslaan, maar Jahwe is mijn bijstand geweest;
14 mijn kracht en mijn lied is Jahwe: door Hem gewerd mij bevrijding.
15 Een roep van vreugd en triomf; in de tenten is het der rechtvaardigen: ‘de hand van Jahwe toont zijn macht,
16 de hand van Jahwe is geheven, de hand van Jahwe toont zijn macht.’
17 Mij wacht niet de dood – ik mag leven en verhalen hoe handelt Jahwe.
18 Zwaar getuchtigd heeft Hij mij, Jahwe, maar de dood heeft Hij van mij geweerd.
19 Ontsluit mij gerechtigheids poorten, laat mij ingaan en loven Jahwe.
20 ‘Ja, dit is de poort van Jahwe: de rechtvaardigen mogen hier ingaan.’
21 Ik loof U dat Gij mij verhoord hebt: door U gewerd mij bevrijding.
22 De steen die de bouwers verwierpen thans is hij tot hoeksteen geworden;
23 door de Heer kreeg dit zijn bestand: het deed zich ons voor als een wonder.
24 Zie, deze dag schept de Heer, laat ons hem vieren met vreugde.
25 O Heer, geef ons dan uw heil, o Heer, geef dat wij het behalen.
26‘ Zij gezegend wie komt: met de naam van de Heer. Wij, uit het huis van de Heer, verwelkomen u met de zegen.’
27 God de Heer heft zijn licht over ons! Vormt met twijgen feestelijke reien tot de horens toe van het altaar.
28 Mijn God zijt Gij: ik mag U loven, mijn God, ik mag U verheffen.
29 Looft de Heer, goedertieren is Hij; tot in eeuwigheid is zijn genade.
2e Lezing: Apokalips/Openbaring 1,9-11a.12-13.17-19
Inleidend visioen. De roeping op Patmos
9 Ik, Johannes, uw broeder en uw deelgenoot in de verdrukking en het koninkrijk en de verwachting van Jezus, ik bevond mij op het eiland Patmos om wille van het woord Gods en het getuigenis over Jezus.
10 Ik raakte in geestvervoering op de dag des Heren, en ik hoorde achter mij een stem, luid als een trompet,
11 die riep: “Schrijf op wat ge ziet in een boek, en stuur het aan de zeven kerken: Éfeze, Smyrna, Pérgamum, Tyatíra, Sardes, Filadélfia en Laodicéa.”
en
12 Ik keerde mij om om te zien wie mij had aangesproken. En toen ik mij omkeerde, zag ik zeven gouden luchters,
13 en tussen de luchters iemand als een mensenzoon, gekleed in een gewaad dat tot de voeten reikte, het middel omgord met een gouden gordel.
en
17 Toen ik Hem zag, viel ik als dood voor zijn voeten. Maar Hij legde zijn rechterhand op mij en sprak: “Vrees niet. Ik ben het, de eerste en de laatste,
18 de levende. Ik was dood, en zie, Ik leef in de eeuwen der eeuwen. En Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk.
19 Schrijf dan op wat gij gezien hebt, en wat nu is en wat geschieden zal na dezen.
Evangelie: Johannes 20,19-31
Jezus verschijnt aan de apostelen
19 In de avond van die eerste dag van de week, toen de deuren van de verblijfplaats der leerlingen gesloten waren uit vrees voor de Joden, kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei:
20 “Vrede zij u.” Na dit gezegd te hebben toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde. De leerlingen waren vervuld van vreugde toen zij de Heer zagen.
21 Nogmaals zei Jezus tot hen: “Vrede zij u. Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u.”
22 Na deze woorden blies Hij over hen en zei: “Ontvang de heilige Geest.
23 Aan wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven.”
24 Tomas, een van de twaalf, ook Didymus genaamd, was echter niet bij hen, toen Jezus kwam.
25 De andere leerlingen vertelden hem: “Wij hebben de Heer gezien.” Maar hij antwoordde: “Als ik niet in zijn handen het teken van de nagelen zie en mijn vinger in de plaats van de nagelen kan steken en mijn hand in zijn zijde leggen, zal ik het niet geloven.”
26 Acht dagen later waren zijn leerlingen weer in het huis bijeen, en nu was Tomas er bij. Hoewel de deuren gesloten waren, kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: “Vrede zij u.”
27 Vervolgens zei Hij tot Tomas: “Kom hier met uw vinger en bezie mijn handen. Steek uw hand uit en leg die in mijn zijde, en wees niet langer ongelovig, maar gelovig.”
28 Toen riep Tomas uit: “Mijn Heer en mijn God!”
29 Toen zei Jezus tot hem: “Omdat ge Mij gezien hebt, gelooft ge? Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben.”
30 Nog vele andere tekenen heeft Jezus gedaan in het bijzijn van zijn leerlingen, welke niet in dit boek zijn opgetekend,
31 maar deze hier zijn opgetekend, opdat gij moogt geloven, dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en opdat gij door te geloven leven moogt bezitten in zijn Naam.