Lezingen 18 mei 2025 (5e zondag van Pasen)

Lezingen

1e Lezing: Handelingen 14,21-27

21 Nadat zij in die stad het Evangelie hadden verkondigd en vele leerlingen hadden gewonnen, keerden zij naar Lystra, Ikonium en Antiochië terug.  

22 Daar bevestigden zij de leerlingen in hun goede gesteldheid, spoorden hen aan in het geloof te volharden en zeiden dat wij door vele kwellingen het Rijk Gods moeten binnengaan. 

23 In elke gemeente stelden zij na gebed en vasten oudsten voor hen aan en vertrouwden hen toe aan de Heer, in wie zij nu geloofden.  

24 Zij reisden door Pisidië naar Pamfylië,  

25 predikten het woord in Perge en bereikten Attalia.  

26 Daar gingen ze scheep naar Antiochië, vanwaar zij, aan Gods genade aanbevolen, waren uitgegaan naar het werk dat zij volbracht hadden.  

27 Na hun aankomst riepen zij de gemeente bijeen en vertelden alles wat God met hun medewerking tot stand had gebracht en hoe Hij voor de heidenen de poort van het geloof had geopend.


Psalm: 145

1 Een loflied. Van David. U mijn God – koning! – wil ik verheffen, uw naam zegenen: immer, voor eeuwig;  

2 zegenen die Gij zijt, dag aan dag, uw naam loven: immer, voor eeuwig.  

3 Groot is de Heer, hoog te loven, nooit is te doorgronden zijn grootheid.  

4 Geslacht na geslacht roemt uw werken, maakt gewag van uw daden van macht:  

5 van uw majesteit, stralend in luister, van uw wonderen zij ook mijn woord;  

6 bij de mare hoe duchtig Gij ingrijpt zij uw grootheid ook mij op de lippen.  

7 Al uw goedheid: steeds weer geroemd, uw gerechtigheid: jubelend bezongen.  

8 Genadig de Heer en barmhartig, lankmoedig, rijk aan ontferming;  

9 de Heer geeft wat ieder behoeft: alle schepselen omvat zijn erbarmen.  

10 Al uw werken, Heer, spreken uw lof, dankbaar zegenen U uw getrouwen;  

11 sprake gaat van uw goddelijk rijk en getuigenis van uw vermogen:  

12 opdat de mens weet van uw macht, van uw koningschap, stralend in luister.  

13 Uw heerschappij blijft: de eeuwen door, uw rijk duurt: geslacht na geslacht.  

14 De Heer schraagt wie dreigen te vallen, Hij richt de gebogenen op.  

15 Aller ogen wachten: op U die het voedsel geeft, altijd weder  

16 Gij opent uw hand en verzadigt uit uw overvloed alles wat leeft.  

17 Gerecht is de Heer in zijn wegen, genadig in al wat Hij doet;  

18 de Heer is wie Hem aanroept nabij, elk die Hem aanroept in vertrouwen.  

19 Hij geeft die Hem vrezen hun nooddruft, hoort hun bange klacht en verlost hen.  

20 De Heer behoedt wie Hem lief heeft, doch wie zich van Hem afkeert verdelgt Hij.  

21 De lof Gods is mij op de lippen: moge alles wat leeft zegenen zijn heilige naam. Immer, voor eeuwig. 


2e Lezing: Apokalips 21,1-5a

De nieuwe hemel en de nieuwe aarde

1 En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; de eerste hemel en de eerste aarde waren verdwenen en de zee bestond niet meer.  

2 En ik zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, van God uit de hemel neerdalen, gereed als een bruid die zich voor haar man heeft getooid.  

3 Toen hoorde ik een machtige stem die riep van de troon: “Zie hier Gods woning onder de mensen! Hij zal bij hen wonen. Zij zullen zijn volk zijn, en Hij, God-met-hen, zal hun God zijn.  

4 En Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij.”  

5 En Hij die op de troon is gezeten, sprak: “Zie, Ik maak alles nieuw.” En ik hoorde zeggen: “Schrijf deze woorden op, ze zijn onfeilbaar waar.” 


Evangelie: Johannes 13,31-33a.34-35

Het nieuwe gebod

31 Na diens vertrek zeide Jezus: “Nu is de Mensenzoon verheerlijkt en God is verheerlijkt in Hem.  

32 Als God in Hem verheerlijkt is, zal God ook Hem in zichzelf verheerlijken, ja, Hij zal Hem spoedig verheerlijken.  

33 Kindertjes, nog maar kort zal Ik bij u zijn. Gij zult Mij zoeken, en zoals Ik tot de Joden gezegd heb: Waar Ik heenga, kunt gij niet komen, zo zeg Ik het thans tot u. 

en

34 Een nieuw gebod geef Ik u: gij moet elkaar liefhebben, zoals Ik u heb liefgehad, zo moet ook gij elkaar liefhebben.  

35 Hieruit zullen allen kunnen opmaken, dat gij mijn leerlingen zijt: als gij de liefde onder elkaar bewaart.”