Lezingen 22 juni 2025 (Sacramentsdag)

Lezingen

1e Lezing: Genesis 14,18-20

18 En Melchisedek, de koning van Salem, bood hem brood en wijn aan. Daar hij priester was van God de Allerhoogste,  

19 zegende hij hem met deze woorden: `Gezegend zij Abram door God de Allerhoogste, die de hemel en de aarde gemaakt heeft,  

20 en gezegend zij God de Allerhoogste, die uw vijand aan u heeft overgeleverd!’ En Abram gaf hem van alles een tiende deel. 


Psalm: 110

1 Van David. Een psalm. Zo zegt het Jahwe tot mijn heer: ‘wees gezeten aan mijn rechterhand: welhaast doe ik uw vijanden zijn een voetschabel voor uw voeten.’

​​​​​​​2 Want Jahwe strekt uw heersersstaf vanuit Sion: gebieden zult gij tot diep in vijandelijk land.

3 U toegewijd is uw volk als de dag aanbreekt van uw heerban. Getooid als gold het een feest, uit de schoot van de dageraad zie! als schitterdauw uw jonge krijgers.

4 Jahwe zwoer het – Hij neemt het niet terug: ‘gij zult priester zijn, de eeuwen door, krachtens mijn uitspraak: Melchisedek.’  

5 Mijn heer zetelt aan uw rechterhand: koningen slaat hij neer als hij toornt,

​​​​​​6 richt over de heidenen, velt hen ongeteld, verplettert hun sterkte zover de aarde reikt,

7 lest zijn dorst onderweg uit de beek. Hoog mag hij het hoofd heffen.


2e Lezing: 1 Korintiërs 11,23-26

23 Zelf heb ik immers van de Heer de overlevering ontvangen die ik u op mijn beurt heb doorgegeven, dat de Heer Jezus in de nacht waarin Hij werd overgeleverd, brood nam,  

24 en na gedankt te hebben, het brak en zeide: “Dit is mijn lichaam voor u. Doet dit tot mijn gedachtenis.”  

25 Zo ook na de maaltijd de beker, met de woorden: “Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed. Doet dit, elke keer dat gij hem drinkt, tot mijn gedachtenis.”  

26 Telkens als gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heren, totdat Hij komt.


Evangelie: Lucas 9,11b-17

11 Maar het volk kwam het te weten en ging Hem achterna. Hij liet hen tot zich komen en sprak hun over het Rijk Gods; wie genezing nodig hadden, genas Hij.  

12 Toen de dag ten einde begon te lopen, kwamen de twaalf naar Hem toe en zeiden: ‘Stuur de mensen weg, dan kunnen ze naar de dorpen en gehuchten in de omtrek gaan om daar onderdak en voedsel te vinden, want hier zijn we op een eenzame plek.’  

13 Maar Hij antwoordde: ‘Geeft gij hun maar te eten.’ ‘Wij hebben niet meer dan vijf broden en twee vissen,’ zeiden ze; ‘of wijzelf zouden voor al dat volk eten moeten gaan kopen.’  

14 Er waren naar schatting wel vijfduizend mannen. Hij gelastte nu zijn leerlingen: ‘Laat ze gaan zitten in groepen van ongeveer vijftig.’  

15 Dat deden ze en ze lieten allen plaatsnemen.  

16 Daarop nam Hij de vijf broden en de twee vissen, sloeg de ogen ten hemel, sprak er de zegen over uit, brak ze en gaf ze aan zijn leerlingen om ze aan de menigte voor te zetten.  

17 Allen aten tot ze verzadigd waren en wat zij overhielden haalde men op, twaalf korven met brokken.