
1e Lezing: Exodus 17,8-13
8 Amalek kwam aanzetten om Israël in Refidim aan te vallen.
9 Toen zei Mozes tegen Jozua: `Kies manschappen uit en trek morgen ten strijde tegen Amalek. Zelf ga ik met de staf van God in mijn hand op de top van de heuvel staan.’
10 Jozua deed wat Mozes hem had opgedragen. Hij bond de strijd aan met Amalek, terwijl Mozes, Aäron en Chur de top van de heuvel bestegen.
11 En zolang Mozes zijn armen opgeheven hield waren de Israëlieten aan de winnende hand. Maar liet hij zijn armen zakken dan won Amalek.
12 Tenslotte werden Mozes’ armen moe. Toen haalden ze een steen voor hem waar hij op ging zitten. Aäron en Chur ondersteunden zijn armen, elk aan een kant. Zo bleven zijn armen omhooggeheven, tot zonsondergang toe.
13 En Jozua versloeg Amalek en zijn leger met het zwaard.
Psalm: 121
1 Een bedevaartslied. Ik hef op naar de bergen mijn ogen: vanwaar zal mij komen de hulp?
2 De hulp komt mij van de Heer, die gemaakt heeft hemel en aarde.
3 Hij laat niet wankelen uw voet, niet sluimeren zal uw behoeder.
4 Zie, niet sluimert, niet slaapt de behoeder van Israël.
5 De Heer, Hij is uw behoeder, de Heer is schaduw voor u aan uw rechterzijde.
6 Bij dag zal de zon u niet steken, noch de maan in de nacht.
7 De Heer zal u behoeden voor alle kwaad, behoeden wil Hij uw ziel.
8 Hij behoedt uw uitgaan en ingaan van thans tot in eeuwigheid.
2e Lezing: 2 Timoteüs 3,14-4,2
14 Blijf gij echter bij de leer die gij gelovig hebt aanvaard. Bedenk wie het waren die u onderricht hebben
2 verkondig het woord, dring aan te pas en te onpas, weerleg, berisp, bemoedig, in een woord, geef uw onderricht met groot geduld.
Evangelie: Lucas 18,1-8
HET VOLHARDEND GEBED
1 Hij leerde hun in een gelijkenis dat zij steeds moesten bidden en daarin niet versagen.
2 Hij zei: ‘Er was eens in een zekere stad een rechter, die zich om God noch gebod bekommerde.
3 Er was ook een weduwe in die stad die herhaaldelijk bij hem kwam met het verzoek: Verschaf mij recht ten opzichte van mijn tegenstander.
4 Een tijdlang wilde hij niet, maar daarna zei hij bij zichzelf: Al bekommer ik mij om God noch gebod,
5 toch zal ik die weduwe recht verschaffen om niet langer geplaagd te worden door haar eindeloze bezoeken.’
6 En de Heer sprak: ‘Hoort wat de onrechtvaardige rechter zegt!
7 Zou God dan geen recht verschaffen aan zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen en naar wie Hij genadig luistert?
8 Ik zeg u: Hij zal hun spoedig recht verschaffen. Maar: zal de Mensenzoon bij zijn komst het geloof op aarde vinden?”