Lezingen 10 augustus 2025 (19e zondag door het jaar)

Lezingen

1e Lezing: Wijsheid 9,13-18b

13 Welke mens immers kent Gods raadsbesluit of wie bevroedt wat de Heer wil?  

14 Want armzalig is het denken van de stervelingen en wankel zijn onze overwegingen.  

15 Het vergankelijk lichaam bezwaart de ziel en de aarden tent is een last voor de veeldenkende geest.  

16 Wij vermoeden amper de dingen op aarde; zelfs wat voor de hand ligt ontdekken wij maar met moeite: wie speurt er dan na wat er in de hemelen is?  

17 Wie zou uw raadsbesluit gekend hebben, als gij de wijsheid niet hadt gegeven en niet uw heilige geest uit den hoge hadt gezonden?  

18 Zo zijn de paden recht gemaakt van hen die de aarde bewonen; zo hebben de mensen geleerd wat U welgevallig is en zijn zij gered door de wijsheid.’ 


Psalm: 90

Laat de mens zich niets verbeelden

1 Een gebed van Mozes, de man Gods.
Heer, de toevlucht voor ons waart Gij, geslacht na geslacht.  

2 Eer de bergen waren geboren, voldragen aarde en wereld, ja, van eeuwig tot eeuwig, zijt Gij, God, die Gij zijt.  

3 De mens doet Gij weer worden tot stof; Gij spreekt: ‘wordt weder stof, mensenkinderen!’  

4 Duizend jaren toch zijn in uw ogen als de dag van gisteren – voorbij! een wake gelijk in de nacht:  

5 Gij wist ze uit, sluimer geworden. – Zo des morgens het gras, dat gaat groeien:  

6 in de morgen groent het en gaat groeien, ’s avonds is het verschrompeld, verdord.  

7 Zo vergaan wij onder uw toorn, worden wij door uw gramschap vernietigd;  

8 Gij stelt voor U wat wij bedreven: wat wij hadden willen verbergen, het komt in het licht van uw aanschijn.  

9 Zo neigen al onze dagen ten einde onder uw gramschap, wij leven onze jaren – een zucht.  

10 De dagen van onze jaren omvatten zeventig jaren, voor de krachtigsten tachtig jaren; hun trots werd moeite en leed: hoe snel voorbij zijn wij – een wiekslag!  

11 Wie kent de kracht van uw toorn, uw verbolgenheid, zozeer te duchten?  

12 Leer ons zo onze dagen te tellen dat ons wijsheid des harten gewordt.  

13 Keer, heer, tot ons weder. Hoelang nog? Erbarm U over uw knechten,  

14 maak ons morgenlijk rijk met uw goedheid, dat wij jubelend vieren onze vreugde telken dage dat wij mogen zijn.  

15 Schenk ons blijdschap, zovele dagen als de dagen dat Gij ons deed lijden; jarenlang was onheil ons uitzicht.  

16 Zichtbaar zij aan uw knechten uw werk, zij over hun kinderen uw luister.  

17 Moge zo de goedgunstigheid zijn van de Heer onze God over ons: geef Gij het werk onzer handen bestand, ja, bestendig het werk onzer handen. 


2e Lezing: Filemon 9b-10.12-17

9 toch geef ik de voorkeur aan een verzoek en aan een beroep op uw liefde. Paulus is het die u schrijft, een oud man, nu bovendien een gevangene van Christus Jezus,  

10 en mijn verzoek geldt het kind dat ik hier in de gevangenis heb verwekt. Ik bedoel Onesimus,  

11 die u in het verleden bijzonder weinig voordeel heeft opgeleverd, maar die nu terdege nuttig is, zowel voor u als voor mij.  

12 Ik stuur hem terug naar u en met hem heel mijn liefde.  

13 Gaarne had ik hem hier gehouden, als uw plaatsvervanger, om voor mij te zorgen in mijn gevangenschap voor het evangelie.  

14 Maar ik wil niets doen zonder uw instemming, ik wil niets afdwingen, uw goedheid moet zich spontaan kunnen uiten!  

15 Misschien was dat wel de reden waarom hij een tijd lang bij u is weg geweest: dat ge hem voorgoed terug zoudt krijgen,  

16 nu niet meer als slaaf, maar als veel meer dan een slaaf, als een geliefde broeder. Dat is hij voor mij al helemaal, hoeveel meer dan voor u, als mens en als christen.  

17 Als gij u dus met mij verbonden voelt, heet hem dan welkom zoals ge het mij zoudt doen.


Evangelie: Lucas 14,25-33

ONTHECHTING

25 Toen talloze mensen met Hem meetrokken, keerde Hij zich om en zei tot hen:  

26 Als iemand naar Mij toekomt, die zijn vader en moeder, zijn vrouw en kinderen, zijn broers en zusters, ja zelfs zijn eigen leven niet haat, kan hij mijn leerling niet zijn.  

27 Als iemand zijn kruis niet draagt en Mij volgt, kan hij mijn leerling niet zijn.  

28 Als iemand van u een toren wil bouwen, zal hij er dan niet eerst voor gaan zitten om een begroting te maken, of hij wel genoeg bezit om hem te voltooien?  

29 Anders zou het hem kunnen overkomen, als hij de fundering heeft gelegd en niet in staat is het werk tot een einde te brengen, dat allen die het zien hem gaan bespotten  

30 en zeggen: Die man begon te bouwen maar hij was niet in staat het einde te halen.  

31 Of welke koning zal, als hij tegen een andere koning ten oorlog wil trekken, niet eerst overleggen of hij sterk genoeg is om met tienduizend man het hoofd te bieden aan iemand die met twintigduizend man tegen hem optrekt?  

32 Zo niet, dan stuurt hij, als de tegenstander nog ver weg is, een gezantschap en vraagt om de vredesvoorwaarden.  

33 Zo kan niemand van u mijn leerling zijn, als hij zich niet losmaakt van al wat hij bezit.