Lezingen 17 augustus 2025 (20e zondag door het jaar)

Lezingen

1e Lezing: Jeremia 38,4-6.8-10

4 De edelen zeiden daarom tot de koning: `Die man moet sterven. Door zo te spreken tast hij het moreel aan van de soldaten die nog in de stad zijn en van de hele bevolking. Die man zoekt niet het welzijn van het volk, maar zijn ondergang.’ 

5 Koning Sidkia antwoordde: `Goed, hij is in uw macht; ik kan niet tegen u op.’  

6 Toen grepen ze Jeremia en wierpen hem in de put van prins Malkia, in het kwartier van de wacht; aan touwen lieten ze hem neer. In de put stond wel geen water, maar Jeremia zakte weg in de modder

8 kwam hij uit het paleis naar hem toe en zei:  

9 `Heer koning, die mannen hebben een misdaad begaan door de profeet Jeremia in de put te werpen: hij zal daar sterven van honger, want in de stad is al het brood op.’  

10 Daarop gaf de koning aan de Ethiopiër Ebed-melek de opdracht: `Neem drie mannen met u mee en haal de profeet Jeremia uit de put, eer hij sterft.’  


Psalm: 40

1 Voor de koorleider. Van David. Een psalm.  

2 Ik heb de Heer vurig verbeid: toen boog Hij zich over tot mij, Hij verhoorde mijn roepen om hulp  

3 en trok mij uit de groeve des doods, uit het slijk van dit zuigend moeras; Hij zette mijn voeten op rotsgrond, heeft mijn schreden vastheid gegeven.  

4 Hij gaf mij een nieuw lied in de mond: de lofzang voor wie onze God is. O, mocht elk dit verstaan in ontzag, op de Heer zich leren verlaten:  

5 want gelukkig de man die voorgoed op de Heer zijn vertrouwen gegrond heeft, zich niet bij zelfverzekerden schaart, noch bij wie zich verliezen in leugens.  

6 Hoe ontelbaar, Heer onze God, zijn de wonderen die Gij verricht hebt, uw bestemmingen om onzentwille; uw grootheid is onvergelijkelijk: wilde ik die onthullen met woorden, het was boven de macht van mijn taal.  

7 Gij die offers afwees en geschenken hebt mijn dove oren geopend: brand – en zondoffers zeggen U niets.  

8 Toen heb ik gesproken: ‘hier ben ik. Mij geldt wat in de boekrol vervat is:  

9 God, uw wil te doen is mijn vreugde, uw wet is binnenin mij gegrift.’  

10 Bode van uw gerechtigheid ben ik waar de schare tesamengestroomd is; zie, mijn lippen hield ik niet gesloten: Gij, Heer, Gij weet dit van mij.  

11 Uw gerechtigheid – haar heb ik nimmer in het eigen hart weggeborgen: ik verkondig uw trouw, uw verlossing, zwijg niet van uw genade, uw waarheid, waar de velen bijeen zijn vergaderd.  

12 Heer, ontzeg mij dan niet uw ontferming: mogen uw genade, uw waarheid mij behoeden te allen tijde,  

13 want rondom sluiten rampen mij in – zij worden welhaast ontelbaar; door mijn zonden word ik achtervolgd, hen aan te zien niet bij machte; talloos – mijn hoofdharen te boven. En mijn hart vertwijfelt in mij. 

14 Heer, behage het U mij te redden, Heer, kom mij haastig te hulp.  

15 Laat beschaamd staan, bewust van hun schande, die het hadden gemunt op mijn leven, geef Gij de smadelijke aftocht van wie op mijn ongeluk hoopten,  

16 mogen zelf zich verschuilen, vernederd, die schateren: ‘raak! die is raak!’  

17 Wacht geluk en vreugde in U niet elk wiens hart naar u uitgaat? Het woord’ grootmachtig is God’ mogen telkendage herhalen zij die verbeiden uw heil.  

18 Ik ben zo ellendig, zo arm – Heer, wil aan mij denken. Mijn hulp zijt Gij, mijn bevrijder: mijn God, laat U niet wachten. 


2e Lezing: Hebreeën. 12,1-4

Geloof eist trouw
1 Laten wij ons dan aansluiten bij die menigte getuigen van het geloof, en elke last en belemmering van de zonde van ons afschudden, om vastberaden de wedstrijd te lopen waarvoor we hebben ingeschreven.  

2 Zie naar Jezus, de aanvoerder en voltooier van ons geloof. In plaats van de vreugde die Hem toekwam, heeft Hij een kruis op zich genomen en de schande niet geteld: nu zit Hij aan de rechterzijde van Gods troon.  

3 Denk aan Hem die zulk een tegenstand van zondaars te verduren had; dat zal u helpen om niet uit te vallen en de moed niet op te geven.  

4 Uw strijd tegen de zonde heeft u nog geen bloed gekost. 


Evangelie: Lucas 12,49-53

STRIJD EN VREDE

49 Vuur ben Ik op aarde komen brengen, en hoe verlang Ik dat het reeds oplaait!  

50 Ik moet een doopsel ondergaan, en hoe beklemd voel Ik Mij totdat het volbracht is.  

51 Meent gij, dat Ik op aarde vrede ben komen brengen? Neen, zeg Ik u, juist verdeeldheid.  

52 Want van nu af zullen er vijf in een huis verdeeld zijn; drie zullen er staan tegenover twee en twee tegenover drie;  53de vader tegenover de zoon en de zoon tegenover de vader; de moeder tegenover de dochter en de dochter tegenover de moeder, de schoonmoeder tegenover haar schoondochter en de schoondochter tegenover de schoonmoeder.’