
1e Lezing: Handelingen 12,1-11
1 Omstreeks die tijd legde koning Herodes de hand op enkele leden van de Kerk om hen te mishandelen.
2 Jakobus, de broer van Johannes, liet hij met het zwaard ter dood brengen.
3 Omdat hij bemerkte dat dit de Joden aangenaam was, liet hij ook nog Petrus gevangennemen. Het was juist in de dagen van het ongedesemde brood.
4 Toen hij hem in handen had gekregen, wierp hij hem in de gevangenis en liet hem bewaken door vier groepen soldaten, elk van vier man. Het was zijn bedoeling Petrus na het paasfeest voor het volk te leiden.
5 Terwijl Petrus in de gevangenis zat, werd door de Kerk vurig voor hem tot God gebeden.
6 In de nacht voordat Herodes hem wilde laten voorleiden, lag Petrus met twee kettingen vastgebonden te slapen tussen twee soldaten, terwijl ook voor de poort van de gevangenis wacht werd g ehouden.
7 Opeens stond een engel des Heren bij hem en was de cel hel verlicht. Hij stootte Petrus in de zij, wekte hem en sprak: “Sta vlug op.” Meteen vielen de kettingen van zijn handen.
8 Vervolgens zei de engel: “Doe uw gordel om en bind uw sandalen onder.” Petrus deed het. De engel hernam: “Sla uw mantel om en volg mij.”
9 Hij ging mee naar buiten zonder nog te beseffen dat het werkelijkheid was wat de engel deed; hij meende een visioen te zien.
10 Zij passeerden de eerste en de tweede wacht en kwamen aan de ijzeren poort die toegang gaf tot de stad; deze ging vanzelf voor hen open. Zij traden naar buiten, liepen een straat ver en eensklaps was de engel verdwenen.
11 Toen kwam Petrus tot zichzelf en zei: “Nu weet ik zeker, dat de Heer zijn engel heeft gezonden en mij heeft ontrukt aan de macht van Herodes en alles wat het volk der Joden verwachtte.”
Psalm: 34
ALFABETISCH GEDICHT
1 Van David. Toen hij tegenover Abimelek geveinsd had waanzinnig te zijn, zodat deze hem wegjoeg en hij zijns weegs kon gaan.
2 Loven wil ik de Heer te allen tijde, de lof Gods geef ik stem, altijd weer;
3 en mijn ziel zal in trots de Heer prijzen: wie verdrukt is hoort het met verrukking.
4 Verheerlijkt, met mij, de Heer, verheffen wij zijn naam eenparig.
5 Ik zocht de Heer: Hij gaf mij antwoord, Hij heeft mij bevrijd van mijn angsten.
6 Die op Hem zien stralen als licht, hun gelaat draagt nimmer vernedering.
7 Zie, er was een verdrukte die riep: de Heer heeft hem antwoord gegeven, hem verlost uit al wat hem kwelde.
8 De engel des Heren strijkt neder, legt zijn wacht rondom wie God vrezen.
9 Ervaart het, ziet: mild is de Heer, gelukzalig de mens die bij Hem schuilt.
10 Vreest de Heer, gij die Hem zijt gewijd, die Hem vrezen – hun zal niets ontbreken.
11 De rijke verkommert en hongert, die God zoekt zal geen zegening derven.
12 Mijn zonen, komt, luistert naar mij; ik leer u wat ontzag voor de Heer is.
13 Zou niet elk mens het leven begeren duurzaam willen zien op zijn vreugden?
14 Bewaar uw tong voor wat kwaad brengt, uw lippen voor leugenarij.
15 Mijd het kwade, handel ten goede, zoek de vrede, tracht die te veroveren.
16 Toornig ziet de Heer op de verstoorders, dat hun voortbestaan uitsterft op aarde.
17 De Heer slaat de rechtvaardigen gade, zijn oor vangt hun hulpgeroep op.
18 Zij riepen, de Heer gaf hun antwoord, Hij heeft hen verlost uit hun noden.
19 De Heer helpt de gebrokenen van hart, die verslagen van geest zijn bevrijdt Hij.
20 De rechtvaardige treft menige rampspoed, doch de Heer verlost hem uit dit alles.
21 Hij houdt al zijn krachten bijeen; er wordt geen van zijn beenderen gebroken.
22 Het kwaad brengt wie het kwaad zoekt de dood: zo boet wie den rechtvaardige haatte.
23 Hij is de losser, de Heer, die zijn knechten het leven terug gaf. Die tot Hem vluchten zullen vrijuit gaan.
2e Lezing: 2 Timotiüs 4,6-8.17-18
De laatste woorden van Paulus
6 Want wat mij betreft, mijn bloed wordt weldra geplengd, het uur van mijn heengaan is nabij.
7 Ik heb de goede strijd gestreden, de wedloop voleind, het geloof bewaard.
8 Nu wacht mij de krans der gerechtigheid, waarmee de Heer, de rechtvaardige rechter, mij zal belonen op de grote dag, en niet alleen mij, maar allen die met liefde uitzien naar zijn komst.
en
17 Maar de Heer heeft mij ter zijde gestaan en mij kracht gegeven om mijn ambt als prediker van het evangelie ten einde toe te vervullen, zodat alle volken ervan horen. En ik werd verlost uit de muil van de leeuw.
18 En de Heer zal mij blijven beschermen tegen alle boze aanslagen en mij behouden overbrengen naar zijn hemels koninkrijk. Hem zij de heerlijkheid in de eeuwen der eeuwen! Amen.
Evangelie: Matteüs 16,13-19
De belijdenis van Petrus
13 Toen Jezus in de streek van Caesarea van Filippus gekomen was, stelde Hij zijn leerlingen deze vraag: “Wie is, volgens de opvatting van de mensen, de Mensenzoon?”
14 Zij antwoordden: “Sommigen zeggen Johannes de Doper, anderen Elia, weer anderen Jeremia of een van de profeten.”
15 “Maar gij”, sprak Hij tot hen, “wie zegt gij dat Ik ben?”
16 Simon Petrus antwoordde: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.”
17 Jezus hernam: “Zalig zijt gij Simon, zoon van Jona, want niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard maar mijn Vader die in de hemel is.
18 Op mijn beurt zeg ik u: Gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen.
19 Ik zal u de sleutels geven van het Rijk der hemelen en wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn.”