Lezingen 8 juni 2025 (Pinksteren)

Lezingen

1e Lezing: Handdelingen 2,1-11

1 Toen de dag van Pinksteren aanbrak, waren allen bijeen op dezelfde plaats.  

2 Plotseling kwam uit de hemel een gedruis alsof er een hevige wind opstak en heel het huis waar zij gezeten waren, was er vol van.  

3 Er verscheen hun iets dat op vuur geleek en dat zich, in tongen verdeeld, op ieder van hen neerzette.  

4 Zij werden allen vervuld van de heilige Geest en begonnen in vreemde talen te spreken, naargelang de Geest hun te vertolken gaf.  

5 Nu woonden er in Jeruzalem Joden, vrome mannen, die afkomstig waren uit alle volkeren onder de hemel.  

6 Toen dat geluid ontstond, liep het volk te hoop en tot zijn verbazing hoorde iedereen hen spreken in zijn eigen taal.  

7 Zij waren buiten zichzelf en zeiden vol verwondering: “Maar zijn al die daar spreken dan geen Galileeërs?  

8 Hoe komt het dan dat ieder van ons hen hoort spreken in zijn eigen moedertaal?  

9 Parten, Meden en Elamieten, bewoners van Mesopotamië, van Judea en Kappadocië, van Pontus en Asia,  

10 van Frygië en Pamfylië, Egypte en het gebied van Libië bij Cyrene, de Romeinen die hier verblijven,  

11 Joden zowel als proselieten, Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze eigen taal spreken van Gods grote daden.”


Psalm: 104

1 Loof, mijn ziel, de Heer! Heer, mijn God, hoe ontzaglijk zijt Gij, met glans en luister bekleed,  

2 gehuld in een mantel van licht; de hemel spant Gij als een tentkleed.  

3 Gij zijt die zijn opperzalen te zolderen vermocht op de wateren, die wolken maakt tot zijn wagen, op de vleugelen vaart van de wind;  

4 die macht heeft dat stormen zijn boden, vuurvlammen zijn dienaren zijn.  

5 Gij grondde de aarde op haar zuilen, onwrikbaar, eeuwig van duur,  

6 dekte haar met een sluier, de oerzee. Het water stond boven de bergen.  

7 Doch het week voor uw dreigen terug, het vlood voor de stem van uw donder:  

8 en de bergen kwamen omhoog, hun kloven werden tot dalen alnaar Gij de plaats hun beschikt had.  

9 Een grens stelde Gij, niet te overschrijden: de vloed dekke de aarde niet weder!  

10 Bronnen wijst Gij hun loop naar de beken: tussen bergen door wandelt het water,  

11 drenkt alle dieren des velds, de woudezels lessen hun dorst;  

12 boven nestelen de vogelen des hemels, doen zich horen van tussen de takken.  

13 Gij zijt het die hoog uit zijn zalen de bergen doet vloeien van water; de aarde leeft van de gave uwer schepping:  

14 kiemen doet Gij het gras voor het vee, het gewas dat de mens het bewerkt, dat het brood uit de aarde zal geven.  

15 Er is wijn, die het mensenhart deugd doet, – als van olie glanst het gelaat – en brood dat het mensenhart kracht geeft.  

16 De bomen Gods trekken hun sappen, de Libanon-ceders, zijn planting;  

17 daar hebben de vogels hun nest, in hun kruin maakt de ooievaar woning;  

18 en de bergtoppen zijn voor de steenbok, in de rots verbergt zich de klipdas. 

19 De maan schiep Ge – getijden ontstonden, de zon weet wanneer zij moet dalen;  

20 als Gij duister gebiedt valt de nacht, in de dieren des wouds komt de onrust.  

21 Jonge leeuwen brullen roofgierig om hun voedsel te vragen van God;  

22 gaat de zon op dan trekken ze af, zij legeren zich in hun holen,  

23 en de mens gaat op weg om te werken, naar zijn arbeid tot aan de avond.  

24 Ongeteld zijn uw werken, o Heer, Gij schiep ze alle met wijsheid. Van uw rijkdom vervuld is de aarde.  

25 Groots, wijd uitgestrekt ligt de zee: daar is eindeloos levend bewegen van dieren – de kleine, de grote;  

26 daar nemen de schepen hun weg; Leviatan huist er, formatie van U, Gij kunt ermee spelen.  

27 En zij allen wachten op U, dat Gij voedsel hun geeft, telkenmale,  

28 het hun reikt: zij mogen het nemen, Gij opent uw hand en zij mogen met overvloed zich verzadigen.  

29 Wendt Ge uw aanschijn af, zij bezwijken, onttrekt Gij hun de adem, zij sterven: zij keren weder tot stof;  

30 zendt Ge uw ademtocht; zij ontstaan: het gelaat van de aarde vernieuwt Gij.  

31 Eeuwig zij de roem van de Heer, dat de Heer zich vermeie in zijn werken!  

32 Treft zijn blik de aarde – zij beeft, raakt de bergen Hij aan – er gaat rook op.  

33 Voor de Heer zij mijn lied, heel mijn leven, een psalm, tot het laatst, voor mijn God. 

34 Hem behage dit lied van mijn lippen: heel mijn vreugde vind ik in de Heer.  

35 Eens verdwijnen de bozen van de aarde, zijn spoorloos de verstoorders vergaan. Loof de Heer, mijn ziel! God lof! 


2e Lezing: Romeinen 8,8-17

8 en zij die volgens het vlees leven, kunnen God niet behagen. 

9 Maar uw bestaan wordt niet beheerst door het vlees, doch door de Geest, omdat de Geest van God in u woont. Zou iemand de Geest van Christus niet hebben, dan behoort hij Hem niet toe.  

10 Als Christus in u is, blijft uw lichaam wel door de zonde de dood gewijd, maar uw geest leeft, dankzij de gerechtigheid.  

11 En als de Geest van Hem die Jezus van de doden heeft opgewekt, in u woont, zal Hij die Christus Jezus van de doden heeft doen opstaan, ook uw sterfelijk lichaam eenmaal levend maken door de kracht van zijn Geest, die in u verblijft.  

12 Broeders, wij zijn dus schuldenaars, maar niet van het vlees, om naar het vlees te leven.  

13 Als gij volgens het vlees leeft, zult gij zeker sterven. Maar als gij door de Geest de praktijken van de zelfzucht doodt, zult gij leven.  

14 Allen die zich laten leiden door de Geest van God, zijn kinderen van God.  

15 De geest die gij ontvangen hebt, is er niet een van slaafsheid, die u opnieuw vrees zou aanjagen. Gij hebt een geest van kindschap ontvangen, die ons doet uitroepen: Abba, Vader!  

16 De Geest zelf bevestigt het getuigenis van onze geest, dat wij kinderen zijn van God.  

17 Maar als wij kinderen zijn, dan ook erfgenamen, en wel erfgenamen van God tezamen met Christus, daar wij delen in zijn lijden, om ook te delen in zijn verheerlijking. 


Evangelie: Johannes 14,15-16.23b-26

Liefde en de geboden van Jezus

15 Als gij Mij liefhebt, zult ge mijn geboden onderhouden.  

16 Dan zal de Vader op mijn gebed u een andere Helper geven om voor altijd bij u te blijven:

23 “Als iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord onderhouden, mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en verblijf bij hem nemen.  

24 Wie Mij niet liefheeft, onderhoudt mijn woorden niet; het woord dat gij hoort, is niet van Mij, maar van de Vader die Mij gezonden heeft. 

De bijstand van de heilige Geest

25 Dit zeg Ik u, terwijl Ik nog bij u ben,  

26 maar de Helper, de heilige Geest, die de Vader in mijn Naam zal zenden, Hij zal u alles leren en u alles in herinnering brengen wat Ik u gezegd heb.